Ik was een paar maanden oud toen het vuur gebeurde. Het was geen groot vuur, maar mijn ouders haastten zich naar de achterkant van de keuken om het uit te zetten, terwijl ze de voor- en achterdeuren openden om het huis te luchten. Ik was op de bank, vlak bij de deur, de wind waaide in mijn gezicht. Mijn ouders vergaten me in hun haast, maar nadat alles duidelijk was, keken ze tegelijkertijd naar elkaar - ik heb dit verhaal honderd keer gehoord - om te zeggen: "Waar is de baby ?!"
Toen ze naar de woonkamer terugkeerden, vonden ze onze hond, de beer, naast me neergestreken, starend naar de deur. Zijn ogen waren obsidiaan, zwart als zijn vacht, en hij waakte over me terwijl ik sliep. Het is onwaarschijnlijk dat ik gekidnapt of in vuur en vlam gezet zou zijn in de notulen die mijn ouders weg waren, maar de weigering van Bear om mee te doen wreekte een waakzaamheid af die de meeste menselijke voogden ontgaat.
Toen ik vier was, liet ik voor het eerst tekenen van obsessieve compulsieve stoornis zien. Ik waste mijn handen totdat ze open barstten, en na maanden van kwelling en heel weinig vooruitgang nam mijn vader me mee naar het park met Bear. Terwijl onze hond ronddoolde in de modder, vertelde hij me dat Bear niet wilde dat ik bang zou zijn; immers, was hij niet dapper geweest tijdens zijn hondsdolheidschot? Ik stopte met de handen wassen.
Voor elke jeugdwond was Beer de remedie. Toen mijn ouders scheidden, eiste ik dat Beer bij me bleef en dat alleen ik de voogdij kreeg. Hij sliep in welk huis ik ook op afwisselende dagen deed.
Bear stierf op 22 oktober 1998, toen ik acht jaar oud was. Twee dagen eerder zat mijn vader achter zijn bureau, met Beer aan zijn voeten slapend, en schreef alle dingen op die Bear tegen me zou hebben gezegd als hij een mens was. Hij verklaarde de sterfelijkheid zoals mortaliteit is voor een hond, vertelde me dat hij van me hield, en vroeg me voor de duizendste keer om niet bang te zijn. Het was pagina's lang.
Maar decennia later ontdekte ik dat ik nog steeds niet 'na Beer' heb bereikt. Beer heeft mijn leven op een miljoen kleine manieren gered, en om die reden blijft hij ingebed in de scheuren van mijn geheugen. Hij leeft ergens in mij dat, net als de achterkant van mijn oogleden, verdwijnt zodra ik te hard probeer het te zien. Net als mijn jeugd zelf is Beer zowel bekend als ver weg.
Het zien van foto's van Beer beangstigt me altijd een beetje; het is alsof ik bang ben dat ik misschien ben vergeten hoe hij eruitzag. Maar de angst gaat altijd over in herkenning, en herkenning tot een opluchting zo totaal dat het bijna pijn doet. Mijn vader herinnert me nog steeds zo vaak aan 'wees zoals Beer', dat wil zeggen: 'Wees moedig'.